Wakker zijn is alles

02-09-2013 00:00

Wakker- zijn is alles…

 

Luister nu naar wat ik je te zeggen heb. Wapen je voor de komende tijd! Spoedig slaat de wereldklok het twaalfde uur; het cijfer van dit uur op de wijzerplaat is rood en het is gedompeld in bloed. Daaraan kun je het herkennen.

Aan het nieuwe eerste uur gaat een orkaan vooraf. Wees waak­zaam, opdat die je niet slapende vindt, want zij die met gesloten ogen overgaan naar de nieuwe dag, zullen de dieren blijven die zij waren en zij zullen niet meer te wekken zijn.

Er bestaat ook een geestelijke dag- en nachtevening. Het nieuwe eerste uur, waarover ik spreek, is het zonnestilstandpunt. In dat uur herwint het licht het evenwicht met de duisternis.

Meer dan duizend jaar lang hebben de mensen geleerd de wetten van de natuur te doorgronden en aan zichzelf dienstbaar te maken. Gelukkig zij die de bedoeling van deze arbeid doorzien hebben, en begrepen hebben dat de wet van het innerlijk gelijk is aan die van het uiterlijk, maar wel een octaaf hoger: zij zijn geroepen tot de oogst. De anderen blijven hardwerkende landarbeiders, wier gezicht naar de aarde gebogen blijft.

De sleutel tot de heerschappij over de innerlijke natuur is verroest, al sinds de zondvloed. Deze sleutel is: wakker-zijn. Wakker-zijn is alles.

De mens is nergens zo vast van overtuigd als van het feit dat hij wakker is, maar in werkelijkheid is hij gevangen in een web dat hij zelf gesponnen heeft uit slaap en droom. Hoe ondoordringbaarder dit web, hoe machtiger de slaap hem overheerst. Zij die er in ver­strikt zijn, zijn de slapers, die door het leven gaan als vee naar de slachtbank, afgestompt, onverschillig en zonder gedachten.

De dromers onder hen zien, door de mazen heen, een getraliede wereld. Zij zien slechts misleidende fragmenten, handelen daarnaar en weten niet dat deze beelden slechts zinloze brokstukken zijn van een machtig geheel. Deze dromers zijn niet zoals je misschien denkt, de fantasten en dichters - het zijn de ijverigen, de vlijtigen, de rustelozen der aarde, de door de waan van het doen verteerden. Ze lijken op lelijke, nijvere kevers, die langs een gladde pijp naar boven klimmen om, eenmaal boven aangekomen, in de pijp naar beneden te vallen.

Zij wanen zich wakker, maar wat zij menen te beleven is in werke­lijkheid slechts een droom, van te voren vastgelegd tot in het kleinste detail en niet te beïnvloeden door hun wil.

Enkele mensen zijn er geweest, en ze zijn er nóg, die wel degelijk wisten dat ze droomden, pioniers die doorgedrongen zijn tot de bol­werken waarachter zich het eeuwig waakzame ik verbergt. Zieners als Goethe, Schopenhauer en Kant - maar zij bezaten de wapens niet om de vesting te bestormen, en hun strijdkreet heeft de slapers niet gewekt.

Wakker-zijn is alles! De eerste stap in die richting is zó eenvoudig dat een kind die stap kan zetten. Alleen de mismaakte heeft het lopen verleerd en blijft kreupel aan beide voeten, omdat hij de kruk­ken, die hij van zij voorvaderen geërfd heeft, niet wil missen.

Wakker-zijn is alles! Wees wakker bij alles wat je doet! Geloof niet dat je al wakker bent. Nee, je slaapt en droomt.

Ga stevig op je benen staan, verzamel al je krachten en dwing jezelf één ogenblik tot het door je hele lichaam heen tintelende ge­voel: «Nu ben ik wakker!» Als het je lukt dat te ervaren, dan besef je ook terstond dat, in vergelijking daarmee, de toestand waarin je je zo-even nog bevond, er slechts een was van verdoving en slaapdron­kenheid. Dat is de eerste, aarzelende schrede op de lange, lange weg die van knechtschap tot almacht voert.        

Ga op deze wijze voorwaarts van ontwaken tot ontwaken. Er bestaat geen enkele kwellende gedachte die je daarmee niet zou kun­nen uitbannen. De gedachte blijft achter en kan niet meer in je op­rijzen; je strekt je boven haar uit, zoals de kruin van een boom uitgroeit boven de dorre takken.

Smart valt van je af als het dorre loof, als je eenmaal zover bent dat dit wakker-zijn ook bezit neemt van je lichaam. 

De ijskoude onderdompelingen van joden en brahmanen, de nacht­ waken van de discipelen van de Boeddha en die van de christelijke asceten, de folteringen van de Indische fakirs om niet in slaap te val­len, het zijn allemaal verstarde, uiterlijke riten, die als brokstukken van zuilen de zoekende mens het teken geven dat hier in de verre voortijd een mysterieuze tempel gestaan heeft, de tempel van de wil tot ontwaken.

Lees de heilige geschriften van de volkeren der aarde: door alle loopt, als een rode draad, de verborgen leer van het wakker-zijn; het is de ten hemel leidende ladder van Jakob, die de hele «nacht» ge­worsteld heeft met de engel des Heren, tot het «dag» werd en hij de overwinning behaalde.

De wapenrusting van de dood bestaat uit slaap, droom en ver­doving. Als je die wilt overwinnen, moet je van de ene trede van helder wakker-zijn klimmen naar de volgende, van nóg helderder wakker-zijn. Reeds de onderste trede van deze Jakobsladder heet: genie. Wat voor namen zouden wij dan wel niet aan de hogere treden moeten geven! Ze blijven aan de massa onbekend en worden voor legenden gehouden. Ook de geschiedenis van Troje werd eeuwenlang als een sage beschouwd - tot eindelijk iemand moed vatte - en zelf ging graven.

Op de weg naar het ontwaken zal de eerste vijand die je de voet dwars zet, je eigen lichaam zijn. Tot het eerste hanengekraai zal het met je vechten. Maar als je de dageraad van het eeuwig wakker-zijn aanschouwt, die je losrukt van de slaapwandelaars - zij die denken dat ze mensen zijn en niet weten dat ze slapende goden zijn - dan verdwijnt voor jou ook de slaap des lichaams en dan is het heelal aan je onderworpen.

Dan kun je, als je dat wilt, wonderen doen, en dan behoef je niet meer als een kermende slaaf deemoedig af te wachten of het een wrede afgod zal behagen je iets te schenken of - je het hoofd af te slaan.

Weliswaar zal dan het geluk van de trouwe, kwispelstaartende hond - een meester boven zich te weten, die hij dienen mag – dát geluk zal uiteenspatten als een zeepbel - maar vraag jezelf eens af: zou jij, als de mens die je nu nog bent, willen ruilen met je hond?

Laat je niet afschrikken door de angst dat je misschien in dit leven het doel niet kunt bereiken. Wie eenmaal onze weg betreden heeft, komt steeds weer op aarde terug met een innerlijke rijpheid die het hem mogelijk maakt zijn arbeid voort te zetten. Hij wordt als «genie» geboren.

Het pad dat ik je wijs, is als bezaaid met wonderen: doden, die je bij leven gekend hebt, zullen voor je ogen herrijzen en met je spreken. Het zijn begoochelingen! Met glans omgeven lichtgestalten zullen aan je verschijnen, je gelukkig stemmen en je zegenen. Het zijn begoochelingen - wazige vormen, die uitgezonden worden door je lichaam dat door je getransmuteerde wil de magische dood sterft en van stof tot geest wordt, zoals het starre ijs oplost in een wolk­achtige nevel zodra het in aanraking komt met vuur.

Pas als je je lichaam hebt ontdaan van alles wat onderhevig is aan bederf, kun je zeggen: «Nu is de slaap voor altijd van mij geweken».

Maar dan is ook het wonder volbracht waaraan de mensen niet kunnen geloven, omdat ze, misleid door hun zintuigen, niet begrij­pen dat materie hetzelfde is als kracht - het wonder dat, ook al word je begraven, er geen lijk in de doodskist ligt.

Pas dan en niet eerder, zul je het wezenlijke kunnen onderscheiden van de schijn. Degenen die je dan ontmoet, kunnen alleen maar mensen zijn die vóór jou de weg gegaan zijn. Alle anderen zijn schimmen.

Tot dan toe blijft het onzeker, waar je ook gaat of staat, of je het gelukkigste dan wel het ongelukkigste schepsel van de wereld wordt. Maar vrees niet: nog nooit is iemand die het pad van het wakker-­zijn betreden had, ook al doolde hij, door de leidslieden in de steek gelaten.

Eén kenteken zal ik je meedelen, waaraan je kunt zien of een verschijning die zich aan je voordoet, werkelijkheid is of een drog­beeld: Als de verschijning zich manifesteert terwijl je bewustzijn be­neveld is en de dingen uit de wereld om je heen vervagen of totaal verdwijnen, vertrouw het dan niet. Wees op je hoede! Het is dan een deel van jezelf. Als je niet achter de gelijkenis kunt komen die er in verborgen ligt, dan is het slechts een spook, zonder enige bestendig­heid, een schim, een dief die zich voedt met jouw leven.

De dieven die de kracht van de ziel roven, zijn erger dan de aardse dieven. Zij lokken je, als dwaallichten in de moerassen van een be­drieglijke hoop, om je in de duisternis alleen te laten en dan voor­goed te verdwijnen.

Laat je niet verblinden: noch door een wonder, dat zij schijnbaar ter wille van jou doen, noch door een heilige naam, die zij zichzelf aanmatigen, noch door enige profetie die zij uitspreken, ook niet wanneer die in vervulling zou gaan: zij zijn je doodsvijanden, die uit­gespuwd worden door de hel van je eigen lichaam waarmee je om de macht strijdt.

Weet dat de wonderbaarlijke krachten waarover zij beschikken, je eigen krachten zijn, door hen afhandig gemaakt om jou in slavernij te houden. Zij kunnen niet leven zonder jouw leven, maar als je hen overwint, vervallen zij tot stomme, gehoorzame werktuigen, die jij naar eigen goeddunken kunt hanteren.

Ontelbaar zijn de slachtoffers die zij onder de mensen hebben gemaakt; lees de verhalen van de zieners en de sektariërs en je zult inzien dat het pad der beheersing, dat jij bewandelt, geplaveid is met doodshoofden.

Onbewust heeft de mensheid een muur tegen hen opgetrokken: het materialisme. Deze muur is een onfeilbare bescherming, een zinne­beeld van het lichaam, maar tegelijkertijd ook een kerkermuur die het uitzicht belemmert.

Tegenwoordig, nu hij langzaam afbrokkelt en de feniks van het innerlijke leven met nieuwe wiekslag uit zijn as herrijst, waarin hij lange tijd als dood heeft gelegen, beginnen ook de aasgieren van een andere wereld hun vleugels uit te slaan. Daarom: wees op je hoede. Alleen de weegschaal waarin je je bewustzijn legt, wijst je aan wan­neer je verschijningen kunt vertrouwen. Hoe meer het ontwaakt is, hoe verder ze ten gunste van jou zal doorslaan.

Als een leidsman, een helper of een broeder uit de geestelijke wereld zich aan je zichtbaar wil maken, dan moet hij dat kunnen zonder je bewustzijn uit te buiten. Je mag, evenals de ongelovige Thomas, je hand in zijn zijde leggen. Het zou heel gemakkelijk zijn de verschijningen en hun gevaren uit de weg te gaan: je hoeft alleen maar als een gewoon mens te zijn. Maar wat heb je daarmee gewonnen? Je blijft een gevangene in de kerker van je lichaam, tot de beul «dood» je naar het schavot sleept.

Het verlangen van de sterfelijke mens de gestalten der bovenaard­sen te aanschouwen, is als een kreet die ook de fantomen uit de on­derwereld wekt, omdat zulk een verlangen niet zuiver is; omdat het hebzucht is, in plaats van verlangen; omdat het in de een of andere vorm wil «nemen» in plaats van te roepen: «leer mij te geven».

Een ieder die de aarde als een gevangenis ervaart, iedere vrome die om verlossing roept, zij allen bezweren onbewust de wereld der gees­ten. Doe jij dat ook. Maar: bewust!

Of er voor hen die het onbewust doen, een onzichtbare hand is, die de moerassen waarin zij onherroepelijk terecht komen, kan om­toveren tot eilanden? Ik weet het niet. Ik wil er niet over strijden ­maar geloven doe ik het niet.

Wanneer je op de weg van het ontwaken door het rijk der geesten trekt, zul je langzamerhand gaan inzien dat het slechts gedachten zijn die je plotseling met je ogen kunt zien. Dat is de reden waarom ze je zo vreemd voorkomen, als geestverschijningen; want de taal der vormen is anders dan de taal van het brein.

Dan is het tijdstip aangebroken waarop zich de wonderlijkste ver­andering voltrekt die je kan overkomen: de mensen om je heen zullen schimmen worden. Allen die je lief zijn geweest, zullen plotseling on­wezenlijk worden. Ook je eigen lichaam.

Het is de afgrijselijkste eenzaamheid die je je maar kunt voorstel­len. Het is een pelgrimstocht door de woestijn, en wie daar de bron des levens niet vindt, komt om van dorst.

Alles wat ik je hier heb gezegd, staat ook in de boeken der vromen van alle volkeren: de komst van een nieuw rijk, het wakker-zijn, de overwinning van het lichaam en van de eenzaamheid.

Toch scheidt een onoverbrugbare kloof ons van deze vromen: zij geloven dat de dag nadert waarop de goeden zullen ingaan in het pa­radijs en de bozen in de hellepoel zullen worden geworpen – wij weten dat er een tijd komt waarin velen zullen ontwaken en van de slapenden gescheiden zullen worden, evenals de meesters van de slaven, omdat de slapenden de ontwaakten niet kunnen begrijpen, ­wij weten dat er noch kwaad, noch goed bestaat, maar alleen een «niet-juist» en een «juist» - zij geloven dat «wakker-zijn» betekent: het openhouden van de ogen en van de andere zintuigen, en het op­blijven gedurende de nacht, opdat de mens zijn gebeden zal kunnen verrichten - wij weten dat het «wakker-zijn» het ontwaken van het onsterfelijke ik is en dat het niet-slapen van het lichaam daarvan een natuurlijk gevolg is - zij geloven dat het lichaam veronachtzaamd en veracht moet worden omdat het zondig is - wij weten dat er geen zonde bestaat, omdat het lichaam het begin is waarmee wij moeten aanvangen en dat wij op aarde afgedaald zijn om het te transmuteren tot geest - zij geloven dat wij ons met ons lichaam in de eenzaamheid moeten begeven om de geest te louteren - wij weten dat eerst onze geest moet ingaan in de eenzaamheid voor er sprake kan zijn van een verheerlijkt lichaam.

Het is aan jou om je weg te kiezen: óf die van ons, óf die van hen. Het moet je eigen vrije wil zijn. Ik mag je niet raden. Het is heil­zamer uit eigen vrije wil een bittere vrucht te plukken dan op raad van een ander een zoete vrucht aan een boom... te zien hangen.

Ga alleen niet te werk als zovelen, die weliswaar weten dat er ge­schreven staat: «Beproef alle dingen en behoud het goede» - maar die aan alles voorbijgaan, niets onderzoeken en het - eerste het beste behouden.

Bron: Het Groene Gezicht - Gustav Meyrinck - Uitgeverij Rozenkruispers.

Terug