Esoterische symboliek in het sprookje van sneeuwwitje

09-10-2014 00:00

Het sprookje van Sneeuwwitje weerspiegelt de kosmische boodschap bijzonder mooi en indringend. Het begint op het moment dat de koningin voor het zwart omlijste venster zit te naaien en zich bij de aanblik van het winterlandschap in haar vinger prikt, en er drie druppels bloed in de sneeuw vallen.

Sneeuw is een beeld voor reinheid, stille maagdelijkheid, van het ontvangende zieleprincipe. Bloed is een symbool van de scheppende zonnekracht, van het goddelijke vuur. Drie druppels bloed in de sneeuw verzinnebeelden het mysterie van het drievoudige offer van de zonnelogos, die zich door wijsheid, liefde en daad manifesteert. Daardoor wordt het voor de in de materie gevangen mensenziel mogelijk om gelouterd te worden en zich op te heffen in het goddelijke geestveld.

Als nu de koningin de drie druppels bloed in de sneeuw ziet, wenst zij een kind dat zo wit is als sneeuw – reinheid -, zo rood is als bloed – liefdekracht en offerbereidheid -, en dat haar heeft zo zwart als ebbenhout. In dit beeld wordt gewezen op een nog verborgen toekomst waarin het godsplan wordt vervuld.

De koningin kunnen we zien als de goddelijke oermoeder of oermaterie, de moeder van alle wijsheid, die het reine, goddelijke zieleprincipe in het hart van alle werelden doet ontstaan. Zo wordt Sneeuwwitje, het kleine sneeuwwitte, ook in het hart van het menselijke stelsel, de microkosmos, geboren. Zij is de zwakke, door natuurkrachten omhulde kiem van een goddelijke ziel.

Daarna sterft de koningin. De oermaterie gaat in het bewustzijn onder. In haar plaats treedt de stiefmoeder, de stijve moeder, de gekristalliseerde. Schijn komt in de plaats van zijn. Dit beeld wijst op de val van het albewuste zieleprincipe in de onbewustheid van het grofstoffelijke.

De pre-mens heeft zich afgescheiden van het lichtrijk van de oermoeder, en moest daardoor de rampzalige ervaring van de geboorte tot de dood doorlijden. Hij viel in de schoot van de onbewustheid en de animale begeerte, en kwam terecht in de donkere, vergankelijke schijnmaterie, die als de valse moeder tegenover het goddelijke zieleprincipe staat. Uit zelfhandhavingsdrang moet deze moeder steeds beangst zijn voor haar schijnexistentie.

De stiefmoeder heeft vele aspecten. Zij belichaamt onder andere de machten van deze wereld met alle begeerten, eigenzinnigheid, speculaties en imitatiekrachten. Zij zijn erop uit om de mens van zijn licht te beroven. Omdat de mens zowel individueel als collectief gebonden is aan de stiefmoeder en zich met haar krachten voedt, draagt hij de kernkracht van de stiefmoeder in zijn eigen persoonlijkheid mee.

Het zelfverheerlijkende ‘ik’ is bekend, met al zijn begeerten, eigenzinnigheid en speculaties, en zijn listen die op het eigen voordeel gericht zijn. Dat is de stiefmoeder in de mens, die het Sneeuwwitje van ons goddelijke zieleprincipe, de goddelijke vonk, vijandig gezind is. Zo ervaart de mens in alle sferen van de dialectische wereld hoe de stiefmoeder  met haar aanslagen op het onsterfelijke het eigen leven tracht te redden.

De drievoudige aanslag op de ziel wordt steeds weer door het drievoudige liefdeoffer van de geest-zielekrachten verbroken. Maar voordat het reddingsplan van de Logos zich in de mens voltrekt, ervaart iedere individuele mens die daarvoor rijp is een ingrijpend, moeilijk en hoogst dramatisch bewustwordingsproces.

In het sprookje gaan zeven jaren van groei voorbij. In die tijd ontwikkelt Sneeuwwitje zich in haar natuurlijke zielekracht tot volle schoonheid en rijpheid. De angst, boosheid en afgunst van de stiefmoeder nemen toe. Op alle gebieden van de uiterlijke en de innerlijke wereld schijnt de stiefmoeder te vermoeden dat nu iets dat veel hoger, schoner en machtiger is dan zij zelf aan het ontwaken is.

Uit angst dat zij de nederlaag zal lijden, wendt de stiefmoeder zich tot de spiegel van de neutraliteit, het kosmische geweten, die de nuchtere werkelijkheid weerspiegelt. “Vrouw koningin, gij zijt de schoonste hier, maar Sneeuwwitje is duizend maal schoner dan gij” antwoordt de waarheidsspiegel.

Het is niet verwonderlijk dat het principe van zelfverwerkelijking in het oord van haar werkzaamheid ook als “de mooiste hier” wordt aangeduid, want Sneeuwwitje, het goddelijke zielewezen, is niet van deze wereld!

De stiefmoeder laat de jager roepen om Sneeuwwitje te laten doden. De jager toont zijn medelijden en laat haar in het bos ontsnappen. Hij brengt de stiefmoeder hart en lever van een gedood dier.

De jager is het verstand van de mens, dat het ontwakende zielebewustzijn in de mens tot zwijgen moet brengen. Dit moet worden bewezen door een koud hart en een functieloze lever. Want hart en lever zijn in het alchemische omzettingsproces van natuurziel tot godbewuste ziel de twee organen die doorslaggevend zijn voor de aantrekking en assimilatie van hogere etherkrachten (de vier heilige spijzen). Het verstand, de jager, is hier echter reeds de dienaar van de hogere ziel geworden. Uit “medelijden” laat hij Sneeuwwitje lopen. Hij geeft de stiefmoeder wat haar toekomt.

De weg van Sneeuwwitje voert nu door het ongebaande woud en over zeven bergen. De naar waarheid hunkerende ziel verwijdert zich van de tweeslachtige wereld van stiefmoeder en komt zo bij het “huisje van de zeven dwergen” dat achter de “zeven bergen” ligt. Dit is de aanduiding van de hartelotus met zeven kelkbladen, zeven krachten en eigenschappen. Het wijst ook op de zeven hersenholten, waarin, zoals in de mijnen, het geestelijke goud aan het licht moet treden.

De zeven dwergen zijn de zeven dienstbare werktuigen van het menselijke organisme; de zeven wijsheidskrachten, die het proces van herschepping van de Geest-zielemens helpen voorbereiden. Sneeuwwitje eet uit zeven bordjes, drinkt uit zeven bekertjes en slaapt in een van de zeven bedjes van de dwergen. Het ontwakende zielebewustzijn voedt zich met zeven nieuwe krachten, drinkt en eet de heilige spijzen van de universele Zevengeest en ontvangt rust en geborgenheid. Dwergen worden in sprookjes vaker verbonden met een wijsheidskracht die in het bewustzijn van de mens als een rudiment, dus verschrompeld en klein, aanwezig is.

De stiefmoeder raakt door het ontwakende zielebewustzijn in de grote verwarring. Op haar vraag krijgt ze het antwoord: “Vrouw koningin, gij zijt de schoonste hier, maar Sneeuwwitje, achter de zeven bergen, bij de zeven dwergen, is duizend maal schoner dan gij!” Nu worden de zielevijandige zelfhandhavingskrachten van de dialectische wereld te hulp geroepen en met het collectieve en individuele “ik” gaan zij over tot de aanval op de ziel.

De machten van deze wereld beramen drie moordplannen. Dit drievoudige vernietigingsproces treedt wetmatig in werking als het zieleprincipe inderdaad in de hartelotus gewekt is en gaat samenwerken met de goud aanborende krachten in de hersenholten.

De stiefmoeder gaat als koopvrouw gekleed naar het huisje van de zeven dwergen en zij biedt Sneeuwwitje haar mooiste keurslijven aan. “Laat mij je toch eens goed insnoeren.” En Sneeuwwitje laat zich in met de imitatiekrachten, met de dwang van de schijnmoraal van deze wereld. Rein en goddelijk van aard vermoed ze niets slechts. Zij laat zich door de stiefmoeder zo nauw in het keurslijf inrijgen, dat ze “als dood” op de grond valt.

De imitatiekrachten kleden zich in ”braafheid”. Ze doen alsof, met een gewone, voor de hand liggende moraal, die niets anders is dan gecultiveerde schijn zonder essentiële waarheid. Zij beloven hemel, macht, geluk en aardse welstand, op basis van “oog om oog” en tand om tand”.

De keurslijven van de stiefmoeder zijn ieder mens bekend. De wereld waarin wij leven is een groot arsenaal van keurslijven. Bloed, moraliteit, mentaliteit, het karakter van het individu en van culturen alsmede de oorlogen tussen volkeren worden daardoor bepaald.

In deze tijd treden zij naar voren in bezwarende factoren in en buiten de mens, en chemische en radioactieve besmetting en in de voeding die de mens gedwongen wordt te consumeren. Overal leiden deze verstikkende stoffen tot degeneratie en kristallisatie, en tot systematische verstikking van het zieleprincipe.

De mensheid ervaart dit min of meer onbewust, maar de mens op het pad van bevrijding ervaart het keurslijf volledig bewust. De “stiefmoeder” in hem grijpt hem steeds aan met angsten, ijdelheden, waan- en dwangvoorstellingen die het ontwakende zielebewustzijn bij tijden blokkeert en hem de nodige levensadem ontnemen.

Omdat deze mens echter een bewuste binding onderhoudt met de zevenkracht van de Gnosis, bewijst de Gnosis ook zijn bevrijdende kracht. Sneeuwwitje wordt door de zeven dwergen bevrijd van haar keurslijf. De zevenvoudige wijsheidskracht geeft de noodzakelijke levensadem terug aan het kiemende zielebewustzijn.

Als dan de stiefmoeder de wederopstanding van Sneeuwwitje door de waarheidsspiegel gewaar wordt, gaat zij in toenemende razernij over tot de tweede moordpoging. Opnieuw gecamoufleerd probeert ze Sneeuwwitje te kammen met een mooie vergiftigde kam: “Laat mij je toch eens mooi opkammen”.

En sneeuwwitje tegen de waarschuwing van de zeven wijsheidskrachten in, vermoed niets kwaads, en laat zich door de imitatiekrachten van de schijnidealiteit als met een vergiftigde kam opkammen, zodat ze opnieuw “als dood” neerstort. De eerste moordpoging is gericht op het gevoelscentrum: het hart met de ademhalingsorganen. De tweede aanslag richt zich meer op het hoofd, het zenuwcentrum en het denkvermogen.

Sedert de val van de microkosmos en hun vermenging met de diermensen, is de hersenwerkzaamheid van de mens uitgebrand in eigenzin en willekeur. Van het ware, met de Geest verbonden denken is geen sprake meer. De gedachtenscheppingen van de mensen zijn speculatief en experimenteel. Zij zijn niet langer versierselen van de kroon van de schepping, maar onbeheersbaar en ongecontroleerd en geheel gericht op zelfhandhaving. Zo worden wij als het ware tot een vergiftigde kam, die het zielewezen doodt.

Als nu de stiefmoeder opnieuw hoort dat Sneeuwwitje nog steeds leeft, maakt ze zich gereed voor de derde moordpoging. Deze is fundamenteel. De gehele dialectiek, de van God losgeslagen schijnvrede, concentreert zich in het symbool van de giftige appel die de ontwakende ziel tot in de kern van de microkosmos moet aantasten. Alle betoveringen- en imitatiekrachten worden geconcentreerd in een schijnvrucht, als herhaling van de zondeval  uit de pretijd. Dit moet de ziel uiteindelijk vernietigen.

Aan het einde van een wereldperiode vergrijpt de stiefmoeder zich ook nog aan de kosmische bouwstenen, om in eigenmachtigheid door atoomsplitsing kosmische krachten voor de instandhouding van zichzelf aan te wenden. Zo’n eindproduct staat dus altijd in het teken van de vergiftigde appel, die de val bewerkstelligt vanuit een hogere in een lagere wereld.

De eigenwilligheid van de mens vergrijpt zich aan een “vrucht” die hem nog niet toekomt, omdat deze hem zal schaden. De zeven wijsheidskrachten die zich in de mensheidsontwikkeling in een gestadige golfbeweging hebben gevormd, zijn nu niet meer voldoende om het zieleprincipe van Sneeuwwitje op te wekken. Om de ziel uit de onmacht van de overzijde op te heffen, moet eerst de hoogste kosmische wet van kracht worden.

Daarom heeft de Christus, dat wil zeggen de allerhoogste universele Geestkracht zich geofferd en is hij tot in deze wereld afgedaald om in ieder mensenharten dat zich daarvoor  opent af te dalen. En daarom zegt hét Jezusbewustzijn: “De Vader en ik zijn een,” en “zonder mij kunt gij niets doen”.

In het sprookje wordt Sneeuwwitje door de zeven dwergen voor dood verklaard, beweend en in een glazen kistje gelegd, met de gouden letters van haar naam daarop. De kist wordt naar een hoge berg gedragen, waar Sneeuwwitje, in wonderbare schoonheid opgebaard, door uilen, raven en duiven wordt bewaakt.

De ziel van de mens die door de diepste duisternis van de stiefmoeder gaat en de onmacht door de oerzonde van de mensheid bewust doorleden heeft, wordt in ene graf gelegd. Deze kristallen omhulling draagt de gouden letters van de reinheid en wordt hermetisch verzegeld.

In de glazen doodskist, die ook het nieuwe etherlichaam, dus een lichtgewaad, symboliseert, voltrekt zich het alchemische wonder van de transfiguratie. Het volkomen herstel van de oorspronkelijke microkosmos. In deze glazen doodskist wacht de ziel op de vervulling van haar gouden naam.

Op de hoge berg, een beeld voor de hoofdschedelplaats, wordt het verdere transfiguratieproces in de hermetische doodskist door de drie mysteriespelen bewaakt. Zij duiden op de drievoudige universele broederschap. De uil symboliseert wijsheid. De raaf winstoogmerk het onderscheidingsvermogen, de pre-herinnering en op het inzicht in een nog verborgen toekomst. De duif verzinnebeeldt het liefdeoffer en de vereniging van geest en ziel. Deze drie krachten beschermen het alchemische omzettingsproces, zij corresponderen met de drie perioden of “drie dagen” tot de opstanding.

Het sprookje vertelt verder dat de koningszoon de kist van Sneeuwwitje vindt en – door haar onwezenlijke schoonheid overweldigd – de zeven dwergen om de kist vraagt. “Voor al het goud van de wereld” willen ze hem niet weggeven. Omdat echter de prins zonder Sneeuwwitje niet meer kan leven en hij haar als liefste wil vereren, schenken de dwergen haar aan hem.

De prins laat de kist door zijn bedienden naar zijn koninkrijk brengen. Onderweg struikelen de dienaren met de kist over een “steen”. En door deze “steen” wordt de vergiftige appel uit Sneeuwwitje verwijderd. Zij ontwaakt in het ware leven.

Door de koningszoon keert de leven schenkende Geest zich tot de ziel, om haar uit de drievoudige slaap te wekken en thuis te brengen. De zeven onderwijzende bewustzijnskrachten, de “dwergen”, worden in de verzorging van de ziel afgelost door het innerlijke mysterie, dat als hoogste en absolute werkelijkheid uit het midden van de macrokosmos in de microkosmos instraalt.

Ook kosmisch is er sprake van aflossing van de oude wijsheidskrachten. De zeven dwergen geven de aan hun zorg toevertrouwde ziel niet over aan de stiefmoeder. Dus niet “voor al het goud van de wereld”. Maar zij treden vrijwillig terug en geven de Christusgeest nu de universele ziel in het nieuwe etherlichaam – de kist met Sneeuwwitje – ten geschenke.

De hoogste Geestkracht neemt nu de leiding om de goddelijke ziel op te wekken en thuis te brengen in het oorspronkelijke levensveld. opdat dit plan zal slagen, moet het fundamentele principe van de ongoddelijkheid, gesymboliseerd door de vergiftigde appel, uit het vernieuwde zielewezen worden verwijderd.

Daarom is daar de “steen”, de allerlaatste horde, die in het bewustzijnskrachten is gekristalliseerd. Deze wordt pas waargenomen als de mens erover struikelt. Dan echter lost de laatste rest van onveiligheid op en wordt hij uit het vernieuwde systeem weggebroken. Zo wordt de steen de “hoeksteen” van een nieuw bewustzijn in Christus: de steen der wijzen, waardoor de opstanding van de goddelijke ziel uit de dood tot een absolute werkelijkheid wordt!

Het sprookje loopt goed af: Sneeuwwitje en de koningszoon keren terug naar het koninkrijk van de Vader eenzijdig vieren hun huwelijk in heerlijkheid en glorie. de alchemische bruiloft van Geest en ziel, de vereniging van de monade met zijn oorsprong, wordt tenslotte voltrokken. De opgestane geestziel vindt in het kosmische universele Christusbewustzijn haar vervulling. het drievoudige reddingsplan van de Logos is gelukt.

Dit reddingsplan geldt voor de gehele mensheid en het zal eenmaal vervuld worden. maar iedere individuele mens wordt opgeroepen dit reddingsplan in zichzelf, vrijwillig en bewust te realiseren. Vanzelf wordt de mens geen Christus.

Wat gebeurt er met de “valse moeder”? De keizer ontvangt wat van de keizer is. In gloeiende pantoffels dat de zelfverheerlijking haar eigen vonnis tegemoet, totdat het zelfoordeel haar doet neerstorten.

De tijd is daar, dat de gehele mensheid de uitnodiging voor de Alchemische Bruiloft ontvangt. Maar wie is in staat zich geheel te onttrekken aan de greep van de stiefmoeder? Het zijn diegenen die de innerlijke boodschap van Sneeuwwitje verstaan, de roep volgen en het antwoord geven in het eigen leven.

Bron: Tijdschrift Pentagram 1989, nummer 3

 

 

Terug