De koning in zijn koninkrijk

24-02-2014 00:00

“Er was eens een koning die oppermachtig regeerde in zijn zelfgeschapen koninkrijk.

Hij pronkte met zijn kunde en kennis en leefde in de waan heel wijs, intelligent, mooi en machtig te zijn, als God te zijn. Hij wist niet dat hij al die rijkdommen slechts te leen gekregen had en eigende dit zichzelf helemaal toe.

Die koning duldde niemand naast zich en had niemand nodig dan enkel zichzelf en wat onderdanen, hoe meer hoe liever. Dat waren mensen die zich als vanzelfsprekend héél onderdanig opstelden, bang om te durven zijn wie ze waren en die hun koning adoreerden. Hoe groter de adoratie of de angst, hoe meer hij verankerd werd in de rol die hij speelde en voor waar nam en hoe meer hij hiervan genoot, hoe groter zijn zelfbeeld werd.

Hij kon absoluut niet tegen kritiek, want wat niet strookte met zijn mening of zijn ‘weten’ vormde een gevaar voor de schijnbare rust en heerschappij waarin hij zich wentelde. In zijn zelfgenoegzaamheid en trots wierp hij alles wat als bedreigend ervaren werd, overboord.           

Hij stoorde er zich niet aan om anderen de mond te snoeren en nadien te kijk te zetten, zeker niet wanneer zij wijzer bleken te zijn dan hijzelf of van een wijsheid getuigden waar hij niet kon aan tippen. Hij was een meester-schepper van zijn eigen denkwereld die hij voor de werkelijkheid aanzag..                                                                           

Zo onderwees of indoctrineerde hij zijn onderdanen met zijn waarheid die hij, door het bestuderen van veel oude geschriften, voor zichzelf schiep; hij bouwde macht en aanzien op en nestelde zich comfortabel op zijn zelf opgerichte troon.

 

De meeste inwoners van het koninkrijk waren ingedommeld en sliepen een droomloze slaap, anderen droomden en voelden de drang om op zoek te gaan naar het land van in hun dromen en weinigen, zeer weinigen waren wakker. Zij die ontwaakt waren kenden de oude en wijze teksten en hadden geen nood meer aan studie of aan allerhande interpretaties ervan, want ze herkenden de waarheid in hun hart. Ze wisten ook dat die waarheid niet aangeleerd kon worden, maar slechts geopenbaard werd in het hart als dit zichzelf ontsloot in de ervaring. Doch de slapers en de dromers zaten nog heel erg vast in de vele geweven oude denkpatronen en waren al blij met de kennis van hun koning die ze op een voetstuk plaatsten omwille van zijn vermeende 'bezit' en hun vermeende ‘gebrek’.

 

Zo verstreken de jaren en ging het leven maar door. Het web der illusie hield stand want niemand kon een doorbraak forceren. Zij die sliepen vergenoegden zich aan brood en spelen en stelden geen vragen, voor zij die droomden van het andere, ogenschijnlijk onbereikbare land leek de situatie uitzichtloos en bleef de verleiding 

alom aanwezig in het streven naar vrijheid en verlichting, terwijl de ontwaakten in stilte verbleven en steeds aanwezig waren, vooral bij hoge nood .    

Zo verstreken ook de eeuwen en eonen, de koning herhaalde zichzelf steeds weer in zijn denkbeeldige luchtkasteel en altijd had hij onderdanen die hem napraatten of die volgzaam bleven knikken uit onwetendheid of uit angst. Zelfs de dood leek niets te veranderen, alles herrees opnieuw in eenzelfde cirkelgang van blinken en verzinken….

 

Dit ging zo maar door tot er plots, op een onbewaakt moment in de tijdronde, iets begon te bewegen in het slapende koninkrijk. Een ingrijpende gebeurtenis kondigde een grote verandering aan die een wending zou geven aan het rad van de tijd.

De koning werd namelijk in extreme verwarring gebracht door vreemd bezoek .Vreemdelingen of afgezanten van een ander land en ras doken eensklaps en in grote getale op in zijn koninkrijk. Door hun aantal zorgden ze voor grote beroering waardoor de ogenschijnlijke rust werd verstoord. En ofschoon ze heel vredelievend waren en uiterst liefdevol, was hun komst niet echt gewenst. Uiterlijk leken ze wel op de huidige bewoners , alleen hadden ze een glanzend, transparant gelaat en spraken een vreemde taal waar de koning en zijn gevolg geen jota van begreep. Ze gedroegen zich ook anders in hun handelen, wat nog meer wrevel opwekte.  Daar ze ongenaakbaar leken te zijn en vrij in zichzelf verloor hij het meesterschap over hen; met de beste wil van de wereld poogde hij hen aan zijn wet te onderwerpen, doch de spraakverwarring was enorm en slechts de ontwaakten uit zijn koninkrijk begrepen hun taal. 

 

Omdat zij leefden naar totaal andere normen dan die van het land waarin zij neergestreken waren, omdat ze helder zagen door het licht dat ze van heinde en ver uitstraalden en aldus de koning en zijn koninkrijk konden doorgronden, werden ze een doorn in het oog van de vorst. In zekere zin waren het geweldloze rebellen, ze streden niet met wapens, noch met woordenstromen, maar waren, door het licht dat ze droegen in hun hart en door de liefde die zich in hun daden weerspiegelde, een bron van ergernis en frustratie voor zij die de spiegeling niet konden verdragen.

 

Zo kwam het dat de koning, na eeuwen onbetwist meesterschap zijn harnas aantrok en opnieuw en strijde trok. Want het was te pijnlijk om zien hoe plots alles, wat sinds lang verduisterd lag, in het licht kwam te staan door de vreemde aanwezigheid ; het was te confronterend en te bedreigend om een zelfgeschapen wereld in een fata morgana te zien veranderen. Zijn trots groeide naarmate zijn wanhoop toenam, want hij had veel te verdedigen, zo niet alles wat hem gemaakt had tot wat hij nu was. Het daglicht werd tot schaduw bij de gouden gloed van het stralende Licht dat zich een weg baande in het koninkrijk.                

Hij rekruteerde medestrijders uit de slapende massa, onwetenden die niet wisten dat ze onwetend gehouden werden om te worden ingezet voor de doeleinden van de koning.

 

Zo barstte de strijd los! Voor zij die het nobele, het edele, het zuivere met alle geweld wilden uitroeien was het een hopeloze strijd ook al leek dit niet zo in hun ogen.  De koning begreep niet dat hij vocht tegen zichzelf of tegen het Licht dat ook in zijn eigen hart aanwezig was, doch bedolven lag onder de hoogmoed, de trots en de vele illusionaire denkbeelden; hij begreep niet dat het Licht zich liet zien, horen en kennen doorheen de blikken, de houding, de handelingen en de woorden van het vreemde volk. Want zij hoefden verder niets anders te doen dan slechts zichzelf te zijn om een steeds grotere bron van ergernis te worden voor de koning , die in zijn blindheid bleef strijden tegen zijn eigen windmolens.

 

Nooit zou er een definitief einde gekomen zijn aan de strijd ware het niet dat hij op een dag hevig geraakt werd door een krachtige en schitterende Lichtstraal die hem in totale vervoering bracht. Een pijl van Liefde doorboorde zijn koude hart en zette het in vuur en vlam. De pure onschuld, stralend uit de ogen van een jonge amazone, ontstak in hem het Liefdesvuur en spiegelde hem het verloren kind, het kind dat hij ooit eens zelf geweest was. Zijn rijkelijk gevulde drinkbeker ledigde zich naarmate liefde hem vervulde en hij Verliefd werd op alles om hem heen.

 

Zo gebeurde het dat hij op die dag tot inkeer kwam omdat de sluier wegviel die zijn ogen verblindde en hij zijn eerste Liefde opnieuw herinnerde,  het lang vergeten goddelijk aangezicht dat hij zelf was en is.

De waanzin van de liefde overmeesterde hem en hij raakte buiten zijn zinnen. Alles verdween in haar glans en hij verloor de behoefte om te strijden, te onderwijzen, te studeren, te discussiëren, macht uit te oefenen en aldus zichzelf als koning te handhaven. Hij genas van zijn blindheid, keek met een andere blik naar het heden en naar alles wat zich in het verleden had afgespeeld en werd overmand door een groot mededogen met hen bij wie de ogen nog verduisterd waren en in hun handelingen hiervan getuigden.Hij herkende zichzelf  in de ziel van het ‘vreemde’ volk, werd op slag één van hen en zag hoe hijzelf verantwoordelijk was geweest voor de creatie van het zware gordijn die het licht zo lang verborgen had in zijn schaduw-koninkrijk.

 

Hij wou dansen en dansen en dansen en drinken van het Leven dat hem toelachte. Weg waren de onderdanen, ze waren zijn gelijken geworden, erfgenamen van de Liefde die in zijn hart ontvlamd was. De zon brak door in het verduisterde koninkrijk, alle mist en donkere wolken smolten weg als sneeuw voor de zon. Er was geen troon meer noch een paleis; wat verrees was een buitengewoon grote en stralende kring van mensen waar hij EEN met was. Zijn ogen waren geopend en hij zag de werkelijkheid zoals ze altijd al was geweest ...niets kon hem noch uitdagen of in verwarring brengen, niets kon hem noch misleiden of verleiden. Hij zag zichzelf in zijn ware gedaante binnen die werkelijkheid.

 

Zo werd de tijdsronde doorbroken, een nieuw Levensveld verrees van waaruit vrede en harmonie straalden en een andere toon weerklonk.

Het was een Koninkrijk van Liefde waarin de ware Koning troonde in ieders hart.

De oude sterrenhemel was niet meer en van een ontzaglijke schoonheid en stralend licht getuigde het  nieuwe ‘hemelgewelf’. De ware mens werd opnieuw geboren en het rijk van de dood was opgehouden te bestaan.

Hij kon opnieuw meestromen met de stroom van Evolutie; want hij was teruggekeerd tot het ware Leven waarin Liefde zijn enige taal werd…”

 

(M) cirkelpunt

 

Dit sprookje heeft zoals de vele sprookjes een happy- end en verhaalt over het lot van de mensheid en haar ‘roeping’, wijst naar de ongekende mogelijkheden van de mensenziel en toont de beperking waarin ze zichzelf geworpen heeft.

Het houdt eveneens een belofte in, namelijk het uitzicht op de kracht van Genade met de grote Ommekeer als gevolg, die op haar beurt leiden zal naar Vernieuwing. Het is een blijvende belofte, want helaas regeert de zelfbenoemde koning nog steeds over mens en wereld en zie je hem overal opduiken waar egoïsme, macht, corruptie, strijd ,onderdrukking en hoogmoed de scepter zwaait.

We vinden hem nog steeds terug bij de kerk – of religieuze leiders , die menen de waarheid in pacht te hebben en hun ‘gelovigen’ manipuleren en indoctrineren tot schade en schande voor de mens; alsook bij de vele goeroes of leraren die hun volgelingen zand in de ogen strooien omdat zij vooral wijzen naar zichzelf en hun waarheden. We vinden hem zeker terug bij de wereld- en regeringsleiders die de lijnen uitzetten en de grenzen bepalen voor eigen doel. Maar we herkennen hem vooral in de mens zelf die alles meent te weten, zelf te creëren, te controleren en te beheersen, die steeds handelt uit eigenbelang hoe subtiel dit ook mag zijn en zijn weten als waarheid verkondigt.

 

De woorden van zo een koning zijn vertroebeld en misleidend want hij plaatst zich altijd opnieuw op de zelfgemaakte troon van het intellect ,is schepper van elke muffe leer of dogma of wet en houdt zodoende zichzelf in stand als ‘regent’ van deze wereld.

En hij zal blijven regeren zolang de Gnosis niet het hart heeft aangevuurd, want zolang de ratio het voor het zeggen heeft, het denken niet geconnecteerd is met het hart en dus onverlicht is, tot zolang zal hij regeren. Slechts wanneer de lichten opnieuw zullen branden in de mens, door de her-verbinding,, zal de oude sterrenhemel verdwijnen en hiermee ook zijn ‘vorst’ , met alles wat tot het oude denken en handelen behoorde ...

 

De wijze en heilige geschriften zijn vuurtorens voor de zoekende mens, het zijn richtingaanwijzers of lichtbakens en nodigen hem eerder uit tot introspectie dan tot de belering ervan. Ze zijn wat ze zijn en voor ieder die ze lezen, zullen ze zich openbaren naargelang het bewustzijn. Daarom behoeven ze geen uitleg noch studie, dit zijn slechts interpretaties; de wijsheid die ze herbergen wordt hierdoor geweld aangedaan. De woorden spreken tot de mens zelf die ze leest, want in zijn hart troont de ware Leraar die hem steeds verder zal leiden in bewustzijn.

 

Bewerken we dus liever de innerlijke grond opdat Gods Genade het hart kan treffen. Want in ontvankelijkheid kan Waarheid bloeien en in haar wordt alle schijn herkend en geweten wat illusie is.

Een eeuwige, onverstoorde glimlach zal het gelaat dan tooien als teken van de verworven Vrijheid .

 

(M) cirkelpunt

 
Terug